Contrasten
18 april 2022 - Rocroi, Frankrijk
En dan ben ik zomaar ineens in Frankrijk, Rocroi, een vestige ‘etoile’ zoals dat dan heet, een vestingstadje, ommuurd dus, waarbij vanuit de punten van de stervormige muur de straten naar het grote, centrale, plein leiden. Ik kwam er ‘mijn’ eerste pelgrims tegen.
Mooi, zeker, maar waar ik doorheen moest voor ik die muren bereikte…Godnondeju (excusez moi, Patricia, mais) wat kunnen die buitenwijken in Frankrijk toch lelijk zijn. Ik had provider-melding ‘Welkom in Frankrijk’ niet nodig: de lelijkheid straalde me tegemoet. De nieuwe huizen zijn weer kant en klare paviloens uit de folder, dubbele garage uiteraard, met strak beton of asfalt dat je naar de voordeur brengt.
Ach, wat is er veel veranderd in de afgelopen drie weken (en oei, ik ben misschien wel op de helft). Van het veen, naar de polder, naar de grote rivieren en de winderige zeedijken. Dat er geen brievenbussen meer waren, boven de Moerdijk, en toen, in het Brabantse, ineens weer wel, vrijwel allemaal op rolstoelhoogte. Maar dat ze daar dan juist weer zuinig zijn met bankjes die zo fijn zijn voor je vermoeide rug. Je me souviens de industrieterreinen, het zanderige grensland naar België, de tuinen, de villawijken. Het platteland tussen de dorpen met de perenbomen en de groene kolen in de kassen of serres, zoals de Belgen zeggen.
Vlaanderen was mooi, een fijn land voor de wandelaar, met al die achterafpaadjes, door de dorpen, tussen en achter de huizen, maar ook door de landerijen. Het is, begrijp ik, een echte beweging die ervoor pleit dat de zogenoemde ‘trage paden’ behouden blijven of in ere hersteld worden. Je hoeft in België niet of nauwelijks over asfalt en als het al verhard is dan zijn het van die beton-beton-beton-platen. Aardige mensen ook weer: Moniek de veel meer over zichzelf vertelde dan ze misschien wel had willen doen, en wat ik hier niet ga herhalen. Een verdomd sterke vrouw die haar kracht niet kado heeft gekregen. Nog geen twintig was ze toen ze trouwde, wist zij veel. Ja, eigenlijk wist ze het ook wel, maar toen was het te laat, tenminste dat dacht ze. Moeten we het wel doorzetten, vroeg ze nog terwijl ze stil stonden vlak bij haar ouderlijke huis, met de fietsen in de hand, want ze voelde wel iets in haar onderbuik en vlinders waren dat zeker niet. Waar had ze het over? Dat huwelijk stond op de rails. Hij wilde niet terug, en zij liet die aarzelende hand aan de noodrem zakken. Spijt, uiteraard, al snel. Drank enzo, dus afijn…
Van Wolmegem ging het naar Lier, een echte stad, wist ik veel, waar veel volk op de been was, de zon scheen er, de terrassen waren vol. De kerk was mooi, maar niets vergeleken met de kathedraal in Mechelen. Man o vrouw, wat een prachtstad. Al van verre zie je die imposante kathedraal. Het frisgroene rivierenlandschap had veel weg van dat van ons, met stadjes als Zutphen en Deventer.
Wandelende mensen op de dijk. Een sluisje en een vlonderpad langs het water dat je, onder de sporen en de toegangswegen door, naar het hart van de stad leidt.
Mechelen is bourgondisch, welvarend, en de mensen waren er die zondag, zo op het eerste oog gelukkig. Ooit (zeventiende eeuw) was het de hoofstad van de Nederlanden, wist ik veel. Maar Herman wist het wel. Herman wist veel. Hij zat in zo ongeveer in alle verenigingen die Mechelen rijk is. Veel van dat verenigingswerk deed hij nu achter de computer. Hij had aan de weg gewerkt, met zo’n enorme drilboor in het asfalt. Wat Carmen deed, weet ik niet, maar zij kwam uit Spanje. Begin jaren zestig was een oom van haar naar Mechelen gegaan. Je moet hierheen komen had hij tegen haar vader gezegd. Het leven is hier goed, beter in ieder geval dan in het Spanje van Franco. Een vetpot was het ook al niet, in Catalonië. Uit de buurt van Barcelona kwamen ze – aha, dat verklaarde het Barcelona-dekbedovertrek dat ik op het bed had aangetroffen –
en toen waren haar ouders ook gegaan. Zeven was Carmen. Pa werkte in een fabriek waar ze koperen leidingen maakte, ma ging werken in een weverij. Meer dan de helft van de dames was er Spaans. Drie keer raden wat ze daar spraken? Spaans dus (of was het Catelaans?) en een soort gebarentaal. De weefsters mochten, ook als er even niets te doen was, hun machines niet verlaten, Maar die weefgetouwen maakten zo’n lawaai dat ze elkaar niet konden verstaan. Met handen en voeten vertelden ze elkaar de films na die ze in de bioscoop hadden gezien. Carmen had sinds kort een hondje, van zo’n organisatie uit Roemenië. Micky heette het kleine mormel, al snel omgedoopt tot Micky-rikkie-tikkie. Hij had van die kleine, felle, zwarte muizenoogjes. Een zenuwlijder was het, die bij het minste rumoer afliep als een wekker. De dag van mijn vertrek ging een trainer Carmen helpen met de opvoeding. Veel gaf ik er niet voor: Micky-rikkie-tikkie was al twaalf. Voor ik vertrok moest ik nog even naar de cour komen kijken: een klein betegeld tuintje vanwaar ik een geweldig uitzicht op de toren van de kathedraal zou hebben. Maar Herman had de fietsen precies in de enige hoek gezet van waaruit die toren te zien was. Carmen nam er geen genoegen mee dat ik die toren, als ik op mijn tenen ging staan, ook kon zien. Nee, nee, het moest en zou, vanuit die ene hoek. Nadat Herman dan die fietsen had verplaatst, wurmde ik mij om de plastic glijbaan heen en kon, met mijn rug tegen de schutting, inderdaad het topje van de toren zien. En van Mechelen liep ik langs de Wemme of de Semme, of (ik zou het nu op kunnen zoeken, maar dat is me voor nu te veel werk), rivieren, kanalen, schepen en allé, vooruit – wel echt een onderdeel der Nederlanden. Richting Brussel ging het nu, via Grimbergen – was dat niet een biersoort? Jazeker: er is daar een abdij, er zijn in Belgié overal abdijen – waar William, die voor die pater (of nou ja, voor Oekraiene dus) naar Polen was gereisd om vluchtelingen op te halen. Hij is jarig vandaag (18 april)! Dat weet ik omdat er een morsdood totmatenplantje in zijn vensterbank stond. Gekregen, vertelde hij, vorig jaar op zijn verjaardag. Waarna ik vroeg wanneer dat dan was.
Van Grimbergen was het maar een klein stukje naar Brussel. Ineens was daar het Atomium, en toen kwam het park, en toen de wijk waar ik koffie dronk op het terras van een Marrokaans (?) koffiehuis, en daarna glimmende hoogbouw (kantoren, Europa) en het plein met de schouwburg en hop daar stond ik, lost in tresspassing, midden in het toeristische centrum. Een winkelstraat, tjokvol mensen, en overal diezelfd winkelketens, maar de achitectuur is anders.
Een plein vol goud en fotograverende mensen – ik ook, ik ook:
en in een wat kleiner straat opnieuw veel gsms in de lucht. Wat? Wat? Ah ja, manneke pis. Een beeldje van niks, of ik nam niet de moeite echt te kijken. Ik liet, hoe dan ook, mijn mobiel in de heuptas. En dan opnieuw koffiehuizen en een vlooienmarkt,
en dan bijna in Ukkel.
Ik had gedacht dat dat een dorp was, dat was het vroeger ook, maar in feite is het heel erg Brussel. In Ukkel woonde mijn nieuwe gastheer. Aan de telefoon had ik gezegd nergens een logeeradres te kunnen vinden (in Ukkel, had ik bedoeld, dat zo mooi op de route lag). In dat geval kon ik, ook al zat Bruno middden in een verbouwing, komen. Maar het was dus gewoon midden in de stad (tjokvol hotels) en Bruno had ook nog eens vrienden te eten. Per mail had hij me aangeboden mee te eten. Een beetje beschaamd belde ik bij hem aan. Nee, me schamen was niet nodig: ze waren enorm vereerd met mijn komst. Ik was hun eerste ‘Warm Shower-gast’. Het was mijn eerste Franstalige logeeradres. Vrouw Billy had heerlijk gekookt, Bruno schonk de glazen vol, iedereen was rap van de tong, er werd veel gelachen en Bruno vertelde een goed verhaal over twee pelgrims die met niets, nada, niente op pad waren gegaan. Elk item dat je meeneemt, was hun filosofie, vertegenwoordigt een angst. Zonder spullen leven is zonder angst leven en in vertrouwen. Een jas is angst voor kou, een ehbo-etui angst voor ziekte of verwonding etc. Het geeft te denken, en daar doen we het voor. Bij het ontbijt vertelde hij me alles over de Franse verkiezingen – ik was vergeten de krant te lezen. De ecologistes hadden nog geen vijf procent van de stemmen gehaald. En dat is een ramp want dat betekent dat je het geld dat je aan de campagne besteed hebt niet terugkrijgt. De grote fout die de ecologistes maakten, twintig jaar geleden, zo zei hij, was dat ze afschaffing van de jacht tot speerpunt van hun campagne maakten. En daarmee verbruidde ze het voor eens en altijd bij de boeren. De jacht is meer dan het schieten op wild. Bij de jacht hoort een heel leven van drinken en sterke verhalen vertellen, van bijeenkomen in dat hutje in dat bos, stoer doen, alles vergeten, even weg zijn van je vrouw, mannenvriendschappen en af en toe een dame die mee jaagt. Mancaves, maar dan voor de groep. Het is lijm in een sociale structuur die steeds verder verbrokkelt.
En toen en toen, amaj dit wordt een lijst.
Arm en rijk, stad platteland, industrie natuur, plat en heuvels. Het ging zo snel na Brussel. De veranderingen zijn, al ga ik lopend, nauwelijks bij te benen. Want ineens was ik in Wallonië. De heuvels kwamen, de bossen met hun anemonen en hun hyacinten – zo blauw, zo mooi – beekjes, beuken, koeien, sappige weides. Marleen die uit West-Vlaanderen kwam en nu al weer meer dan veertig jaar in Hautte-Ittre woonde. Ik vroeg naar het mooie, antieke bureau dat in de woonkamer stond. Het was van haar overgrootvader geweest. Uit de buurt van Kortrijk kwam haar familie. Vlashandelaren, waren dat, zoals er rond Kortrijk velen waren. Die streek was goed voor vlas, want als je vlas wilt verbouwen of beter: verwerken, heb je water nodig. De grond mag arm zijn, geen probleem (vlas is een goede wisselteelt) maar zonder water geen vlasindustrie. Als het uitgebloeid is en het lijnzaad (het vlasplantje) rijp is, trek je het uit de grond (vlas wordt niet gesneden of gemaaid), je bundelt het en doet dat in zogenoemde roodkelders (of heette het roodbunkers?). Daar wordt het vlas van bovenaf onder water gezet (vroeger gebeurde dat in de rivier, het werd met stenen onder water gehouden). Na drie dagen wordt het uit de bunker gehaald. Je ontdoet het van de bindingen en zet het in kapellekes, een soort wigwammen, te drogen. Dat was het werk voor jonge meisjes als Marleen. Nu is ze (half) gepensioneerd verpleegkundige (die ook af en toe naar Afrika reist om daar te helpen) maar toen hiep ze mee in het familiebedrijf. Van het vlies om het ranke steeltje wordt vlas (linnen) gemaakt (ze deed me voor hoe je dat eraf vlast); het steeltje zelf wordt verlijmd tot houtachtige platen; het kaf wordt van het zaad gescheiden en verwerkt tot veevoer; het lijnzaad kun je eten (of meebakken met je brood natuurlijk, lekker vind ik dat) of zaaien, uiteraard. Een heel boek had Marleen gemaakt van hoe dat vroeger ging, en ze had al die prachtige woorden onder de foto’s gezet. Mosrsdood is de vlasindustrie nu, alles komt tegenwoordig uit Polen. Altijd bezig, Marleen. Toen ik aankwam was ze de voetbalsokken van haar volwassen zoon aan het stoppen. Op mijn rustdag, deed ze mijn was hing die te drogen in de houtschuur. ‘s Middags kwam haar zus om een net over de moestuin te spannen, tegen de konijnen en de vogels.
Marleen was al weg toen ik de tweede dag aan het ontbijt zat, werken in het ziekenhuis in Brussel. Er lag een stukje appeltaart voor me klaar voor onderweg. Die taart heb ik, de volgende dag, na het nemen van mijn Twaalfuurtje, aan Frits gegeven. Oei, wat was het fijn hem weer te zien en vooral ook hem te voelen. Kijk: zo kwam hij aan in Seneffe:
En Zo vertrok hij weer vanuit Walcourt:
En van daartussen vertel ik later.
Die foto met de pelgrims die zo zuinigjes/spijtend/misprijzend naar die springkussens kijken is onbetaalbaar.
Ja, naar Champlitte en dan door naar de Alpen. Maar ergens is er ook die spanningsboog. 炎部団 Mijn toetsenbord deed raar. De Zenne, ja bedankt. X